Kies de experimentele functies die u wilt uitproberen

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 32006O0010

Richtsnoer van de Europese Centrale Bank van 24 juli 2006 inzake de inwisseling van bankbiljetten na het onherroepelijk vaststellen van de wisselkoersen in verband met de invoering van de euro (ECB/2006/10)

PB L 215 van 5.8.2006, blz. 44–46 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
PB L 118M van 8.5.2007, blz. 1061–1063 (MT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

Juridische status van het document Van kracht

ELI: http://data.europa.eu/eli/guideline/2006/549/oj

5.8.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 215/44


RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 24 juli 2006

inzake de inwisseling van bankbiljetten na het onherroepelijk vaststellen van de wisselkoersen in verband met de invoering van de euro

(ECB/2006/10)

(2006/549/EG)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 106, lid 1,

Gelet op de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, inzonderheid op artikel 52,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 52 van de statuten vereist dat de Raad van bestuur de noodzakelijke maatregelen treft om te verzekeren dat bankbiljetten luidende in valuta's met onherroepelijk vastgestelde wisselkoersen door de nationale centrale banken (NCB’s) van de deelnemende lidstaten worden ingewisseld tegen hun respectieve pari-waarden. Deze maatregelen betreffen de inwisseling van bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat: a) tegen eurobankbiljetten en -muntstukken; of b) voor het crediteren van een rekening. Ter vergelijking, telkens wanneer het een nieuwe deelnemende lidstaat met een overgangsperiode betreft, betreffen deze maatregelen in plaats daarvan de inwisseling van bankbiljetten: a) in de nationale munteenheid van die nieuwe deelnemende lidstaat; of b) voor het crediteren van een rekening.

(2)

Verordening (EG) nr. 974/98 van de Raad van 3 mei 1998 over de invoering van de euro (1) legt een aantal mogelijke overgangsregelingen vast voor lidstaten die de euro aannemen. Dit richtsnoer verzekert dat de inwisseling van bankbiljetten van nieuwe deelnemende lidstaten kan plaatsvinden, ongeacht de gekozen nationale omschakelingsregeling naar de chartale euro.

(3)

Bepaalde categoriën bankbiljetten, namelijk zwaar beschadigde bankbiljetten en bankbiljetten die zijn gemerkt als onderdeel van nationale merkingsregelingen ter bevordering en bescherming van het uit het verkeer nemen van nationale bankbiljetten, komen in het algemeen niet in aanmerking voor inwisseling en kunnen derhalve niet uit hoofde van dit richtsnoer worden ingewisseld.

(4)

In het geval van een nieuwe deelnemende lidstaat met een overgangsperiode, zullen de regelingen uit hoofde van dit richtsnoer in die lidstaat een langere periode beslaan, daar deze regelingen de overgangsperiode mede omvatten, alhoewel een dergelijke overgangsperiode de inwisselingsperiode voor bankbiljetten van andere deelnemende lidstaten niet zou verlengen,

HEEFT HET VOLGENDE RICHTSNOER VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van dit richtsnoer wordt verstaan onder:

„deelnemende lidstaat”: een lidstaat die de euro heeft aangenomen;

„nieuwe deelnemende lidstaat”: een deelnemende lidstaat die de euro heeft aangenomen, maar in welke lidstaat eurobankbiljetten en -muntstukken niet het enige wettig betaalmiddel zijn;

„invoeringsdatum van de euro”: de datum waarop de intrekking van de derogatie van een betrokken lidstaat krachtens artikel 122, lid 2, van het Verdrag in werking treedt;

„dubbele-omloopperiode”: de periode tussen de datum waarop in een bepaalde nieuwe deelnemende lidstaat naar de chartale euro wordt omgeschakeld en de laatste datum waarop de nationale munteenheid van die nieuwe deelnemende lidstaat tegelijkertijd met de euro als wettig betaalmiddel kan worden gebruikt;

„datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld”: de datum waarop eurobankbiljetten en -muntstukken in een bepaalde nieuwe deelnemende lidstaat wettig betaalmiddel worden;

„nationale munteenheid”: de bankbiljetten en -muntstukken van een nieuwe deelnemende lidstaat die de bevoegde autoriteit van die lidstaat heeft uitgegeven voor de aanneming van de euro;

„bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat”: bankbiljetten die de NCB van een nieuwe deelnemende lidstaat heeft uitgegeven, welke wettig betaalmiddel waren op de dag voor de invoeringsdatum van de euro en die aan een andere NCB of aan haar benoemde agent ter inwisseling worden aangeboden;

„overgangsperiode”: de periode van hoogstens drie jaar die ingaat op 00u00 (lokale tijd) van de datum waarop de euro wordt ingevoerd en eindigt op 00u00 (lokale tijd) van de datum waarop naar de chartale euro wordt omgeschakeld.

„NCB van het Eurosysteem”: de NCB van een deelnemende lidstaat (met inbegrip van een NCB van een nieuwe deelnemende lidstaat);

„pari-waarde”: de waarde die resulteert uit de door de EU-Raad uit hoofde van artikel 123, lid 4, van het Verdrag aangenomen omrekeningskoersen zonder een marge tussen de aankoop- en verkoopkoersen;

„merken”: de identificatie van de bankbiljetten middels een onderscheidend en specifiek symbool, bv. door een perforator geponste gaten, als onderdeel van nationale merkingsregelingen ter bevordering en bescherming van het uit het verkeer nemen van bankbiljetten van nieuwe deelnemende lidstaten, welke bankbiljetten voor de invoeringsdatum van de euro zijn uitgegeven door de in die lidstaat bevoegde autoriteit.

Artikel 2

Verplichting tot inwisseling tegen pari-waarde

1.   De NCB’s van het Eurosysteem zelf of een door hen benoemde agent dragen er zorg voor dat op minstens één locatie op het nationale grondgebied de bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat: i) kunnen worden ingewisseld tegen eurobankbiljetten en -muntstukken; dan wel ii) op verzoek worden gecrediteerd op een bij de inwisseling uitvoerende instelling aangehouden rekening, indien de nationale wetgeving van de lidstaat waar de inwisseling uitgevoerd wordt, in deze mogelijkheid voorziet. In beide gevallen geschiedt de inwisseling tegen hun respectieve pari-waarden.

2.   In geval van een nieuwe deelnemende lidstaat met een overgangsperiode zijn de bepalingen van lid 1 van toepassing op de NCB van die nieuwe deelnemende lidstaat, met dien verstande dat uit hoofde van subalinea i) de inwisseling geschiedt tegen de nationale munteenheid van die lidstaat en niet tegen eurobankbiljetten en -muntstukken.

3.   De NCB’s van het Eurosysteem kunnen het aantal en/of de totale waarde van bankbiljetten van nieuwe deelnemende lidstaten, die zij van enige partij willen aanvaarden:

i)

voor een bepaalde transactie; of

ii)

op een bepaalde dag

beperken tot bedragen tussen 500 en 2 500 EUR, al naargelang de nationale praktijk.

4.   De NCB’s van het Eurosysteem zijn verantwoordelijk voor de repatriatie van bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat, welke bankbiljetten zij uit hoofde van dit richtsnoer inwisselen, naar de NCB van de lidstaat waar de betrokken bankbiljetten zijn uitgegeven.

Artikel 3

Bankbiljetten die niet voor inwisseling in aanmerking komen

Zwaar beschadigde bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat komen niet in aanmerking voor inwisseling uit hoofde van dit richtsnoer. Een bankbiljet komt met name niet voor inwisseling in aanmerking, indien het uit meer dan twee samengevoegde delen van hetzelfde bankbiljet bestaat, dan wel door antidiefstalapparatuur beschadigd is. Bovendien komt een bankbiljet niet voor inwisseling in aanmerking, indien het gemerkt is of zodanig beschadigd is dat het onmogelijk is om te controleren of het gemerkt is.

Artikel 4

Duur van het uit hoofde van dit richtsnoer bepaalde

1.   Op de bankbiljetten van een nieuwe deelnemende lidstaat die voor inwisseling in aanmerking komen, zijn de in de artikelen 2 en 3 vastgelegde vereisten van toepassing:

a)

met ingang van de invoeringsdatum van de euro voor de nieuwe deelnemende lidstaat;

b)

tot alle bedoelde bankbiljetten zijn ingewisseld die voor het einde van een periode van twee maanden na de datum waarop de nieuwe deelnemende lidstaat naar de chartale euro is omgeschakeld ter inwisseling zijn aangeboden.

2.   In het geval van een nieuwe deelnemende lidstaat met een dubbele-omloopperiode van meer dan twee maanden, zal de in lid 1, onder b), bedoelde periode in plaats daarvan de langste van de dubbele-omloopperioden van alle nieuwe deelnemende lidstaten zijn, welke lidstaten op dezelfde datum als de betrokken nieuwe deelnemende lidstaten de euro hebben ingevoerd.

3.   De duur van het uit hoofde van dit richtsnoer bepaalde is gelijk voor alle nieuwe deelnemende lidstaten met dezelfde datum waarop de euro wordt ingevoerd. Deze duur is gelijk aan de langste periode die resulteert uit de toepassing van lid 1 en 2. Het bestaan van een overgangsperiode in een nieuwe deelnemende lidstaat verlengt de inwisselingsperiode voor bankbiljetten van andere nieuwe deelnemende lidstaten niet.

Artikel 5

Inwerkingtreding

Dit richtsnoer treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Geadresseerden

Dit richtsnoer is gericht tot de NCB’s van de deelnemende lidstaten.

Gedaan te Frankfurt am Main, 24 juli 2006.

Namens de Raad van bestuur van de ECB

De President van de ECB

Jean-Claude TRICHET


(1)  PB L 139 van 11.5.1998, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2169/2005 (PB L 346 van 29.12.2005, blz. 1).


Naar boven